De gouden bal

 
Blij en verwachtingsvol rolt de gouden bal uit het pakpapier. Dit is de eerste keer dat hij bij de mensen komt. Hij weet zeker dat het een succes wordt. Hij is tenslotte gemaakt om de mensen te laten spelen en ze blij te laten zijn. Hij laat zichzelf nog eens extra glimmen en kijkt om zich heen. De muren van de kamer zijn wit. Op de vloer ligt een oranje kleed. Het binnenvallende zonlicht tekent strepen op de houten vloer. Er staat een bruine bank. Op de bank zit een vrouw. Verder is de kamer leeg. Het is anders dan de bal verwacht had. Het is hier koud en stil. De bal blijft wat verloren liggen tussen de resten vrolijk gekleurd pakpapier. De vrouw besteedt weinig aandacht aan de bal op haar schoot. Met haar gedachten is ze mijlenver weg, onbereikbaar. Afwezig spelen haar handen met de gouden bal. De bal kijkt eens goed naar haar gezicht. Ze heeft een mooi gezicht met een gladde zachte huid. Ze is nog niet zo oud. Ze heeft blauwe ogen. Ze straalt een ingetogen, afwezige schoonheid uit. In haar ogen leest de bal het grote verdriet, de uitputting en de eenzaamheid. De bal straalt nog meer van zijn gouden licht naar buiten. Hij beweegt op haar schoot om haar aandacht te trekken. Woordeloos roept hij: “Kijk eens hoe mooi ik ben! Ik ben hier gekomen om met je te spelen en om zo je verdriet te verzachten.” De vrouw hoort hem niet, ziet hem niet. Mechanisch rollen haar handen de bal heen en weer. De bal blijft zijn best doen om haar te bereiken. Hij rolt extra mooi, maakt prachtige bochten en verassende stuiters. Er komt geen reactie. Dan probeert hij wat anders. Hij gaat heel goed voelen waar de handen van de vrouw hem heen rollen. Hij verplaatst zich helemaal in haar beweging. Zo leert hij aanvoelen waar ze hem heen wil laten rollen. Hij rolt nu uit zichzelf de weg van haar beweging. Doordat hij zich zo in haar heeft verplaatst verliest hij wat van zijn gouden glans. Hij merkt het niet.
De bal gaat steeds harder zijn best doen. Maar hoe hij ook zijn best doet en zich aanpast, het lijkt nooit genoeg. Het lukt de bal nog steeds niet om de vrouw te bereiken. Dat doet hem pijn. Hij is van haar gaan houden. Hij wil haar zo graag helpen en haar weer vrolijk zien. Hij heeft nog één laatste oplossing. Hij verzamelt al het verdriet van de vrouw en stopt dit in zichzelf. Zo vult hij zich met haar verdriet. Als hij helemaal vol zit blijkt ook dit niet te werken. Hij is maar een kleine bal, te klein voor haar verdriet. Even probeert hij nog zichzelf wat groter te maken voor nog wat extra verdriet. Als ook dit niet lukt, rolt de bal ontmoedigd en zwaar van het verdriet naar een donker hoekje onder de bank. Daar verstopt hij zich, eenzaam en ongelukkig. Zo te zien mist de vrouw hem niet eens. De bal weet zeker dat hij niet genoeg zijn best heeft gedaan, dat het zijn schuld is dat hij het verdriet van de vrouw niet kan oplossen. Hij voelt zich totaal mislukt. Uit schaamte kruipt hij nog iets dieper weg het donker in.
 
Om hem heen gaat de wereld verder. Het wordt donker en weer licht. De dagen komen en gaan. Het wordt herfst, winter, lente en opnieuw zomer. Het gaat allemaal aan de bal voorbij. Hij heeft zich volledig teruggetrokken in zijn donkere hoekje onder de bank. Zijn gouden glans is helemaal verdwenen.
Tot op een dag fel zonlicht zijn stilte ruw verstoort. De bal schrikt op uit zijn sombere overpeinzingen. Hij voelt hoe een klein kinderhandje hem oppakt en heen en weer schudt. Hij kreunt. “Laat mij maar liggen” zegt hij zachtjes, “Ik ben toch nergens goed voor”. Het kleine handje laat hem niet los. Ondanks zijn tegenzin opent de bal voorzichtig zijn ogen. Hij ziet een klein meisje met gouden haren. Met glinsterende groene ogen veegt ze zachtjes het stof van hem af. “Hallo bal, ik vind je mooi. Ik wil graag met je spelen. Wil je mijn vriendje zijn?”.  Langzaam en onzeker knikt de bal. Het meisje begint te stralen en blij huppelt ze naar buiten, de zomerzon in. De bal stevig in haar handje geklemd.
De bal weet niet wat hem overkomt. De hele dag spelen ze samen in de tuin. De bal rolt door het groene gras, langs verbaasd kijkende rode mieren, tussen witte madeliefjes en gele boterbloemen door. Samen met het meisje stuitert hij over het tuinpad met de rode stenen. Zijn stuiters worden steeds mooier en wilder. In zijn oren klinkt de vrolijke schaterlach van het kleine meisje. Het meest geniet de bal als het meisje hem hoog de blauwe lucht in gooit. Helemaal bovenin de lucht, vlakbij de zon voelt hij zich vrij. Op weg naar beneden botst hij bijna tegen een langs vliegende merel op. Hij voelt diep uit zijn binnenste een uitzinnige lach opborrelen. De lach neemt ook het verdriet mee naar buiten. Lachend en huilend tegelijk landt hij veilig in de handen van het meisje. De bal begint steeds meer te stralen.
 
Als de dag voorbij is neemt het meisje de bal mee naar bed. Daar ligt hij naast haar kussen als de moeder het meisje in komt stoppen. “Ach, wat moet die vieze oude bal nou in je bed?” hoort hij de moeder zeggen. De angst slaat hem om het hart. Gelijk voelt hij zich weer klein en ellendig worden. Voordat hij stilletjes kan verdwijnen pakt het meisje de bal op. Haar kleine warme handjes strelen hem zachtjes als ze zegt: “Kijk eens hoe mooi hij is. We hebben zo leuk gespeeld vandaag. Hij is mijn vriendje, hij maakt me blij. Ik wil graag dat hij bij me blijft.” Diep geraakt voelt de bal zich helemaal warm en stil worden van binnen. Nu weet hij dat hij zijn plekje heeft gevonden.
Die nacht gebeurt er iets bijzonders. Als het meisje slaapt strijkt het zachte maanlicht voorzichtig langs de bal. Hij voelt hoe zijn zwarte buitenkant langzaam openbarst. Zijn verdriet rolt in stille tranen door de barsten heen naar buiten. Al het verzamelde verdriet wat niet van hem was mag de bal aan de maan geven. In ruil daarvoor vult de maan hem met alle kleuren die er bestaan. Zowel de lichte als de donkere kleuren, alles krijgt een eigen plekje in het binnenste van de bal.
Als het meisje ’s morgens haar ogen open doet kijkt ze naar de bal die nog steeds naast haar kussen ligt. Een vroege zonnestraal raakt de bal en het meisje zachtjes aan. Het meisje lacht en houdt de bal voor haar gezicht. De bal straalt in alle kleuren van de regenboog. Om elke kleur zit een gouden randje.
 
(Marjolein Nepveu; april 2013)
 
 
Terug naar boven:  De gouden bal
Terug naar Verhalen